Het is al na vijven en ik loop nog op de afdeling. Mw. van B. zit nog even te genieten van de laatste zonnestralen op het terras, dat aan de afdeling grenst.
“Zeg, moet jij niet eens naar huis?” vraagt ze aan me. Ik loop naar haar toe. “Ja, eigenlijk wel. Het is al laat, maar ik was druk vandaag”. Ik ga even bij haar zitten. “Maar moet jij dan niet koken thuis?” vraagt ze. Ik schud mijn hoofd. “Nee, er wordt voor mij gekookt. Als ik straks thuis kom, staat mijn eten voor me klaar” leg ik haar uit. “Goh, wat heb je dan een moderne man” verzucht ze. “Dat had ik vroeger niet hoor!”. Ik glimlach en twijfel even. Kan ik dit tegen haar zeggen? Ik denk van wel, hoewel Mw. van B. blijkbaar in een traditioneel rolpatroon leefde met haar inmiddels overleden echtgenoot, weet ik dat ze nu behoorlijk open-minded is. “Dat is nou mijn geluk, ik heb geen man thuis, maar een vrouw” zeg ik tegen haar. Met grote ogen kijkt ze me aan. “Ik kan het iedereen aanraden hoor” zeg ik met een grote grijns. “Maar...” stamelt ze, “…ben je echt getrouwd met een vrouw dan”? “Ja, echt”, zeg ik glimlachend. Ze kijkt even voor zich uit. In gedachten. Dit antwoord had ze duidelijk niet verwacht. Ze heeft me wel eens verteld dat ze eigenlijk graag had willen studeren en langer had willen blijven werken. Maar helaas, dat was vroeger niet gebruikelijk. Voor studeren was geen geld in het grote gezin van herkomst en werken deed je voordat je ging trouwen. Dus bleef ze na het trouwen thuis voor de kinderen en het huishouden. Ineens kijkt ze me met pretlichtjes in haar ogen aan en vol overtuiging zegt ze; “Wat fijn! Goh….Dat ík daar nou nooit aan gedacht heb dat je ook met een vrouw zou kunnen trouwen. Dát had ik eerder moeten bedenken!”.
0 Comments
“Het is weer hommeles” hoor ik één van de vrijwilligers zeggen. Het is woensdagavond en dan eten alle bewoners van de somatische afdeling in het restaurant. Dit wordt volledig begeleid door zeer betrokken vrijwilligers en het personeel van de keuken.
Sommige van onze bewoners wonen al járen in het woonzorgcentrum, anderen pas een paar weken of maanden. Net als vroeger op school, ontstaan er groepjes. En een vervelend en hardnekkig fenomeen; geclaimde vaste plekken aan tafels. Dit heeft tot gevolg dat nieuwe bewoners soms bijna geen plekje meer kunnen vinden of overal afgewezen worden. “Nee, hier mag u niet zitten want daar gaat Mw. Huppeldepup zo zitten. En nee, die plek dáár is ook al bezet”. Niet bepaald een warm welkom… Om hier een stokje voor te steken is bij het vrijwilligersoverleg afgesproken dat er geen vaste plekken meer zijn. Een enkeling die specifieke begeleiding nodig heeft daar gelaten. Iedereen mag met ingang van heden zitten waar hij of zij wil en de vrijwilligers zullen bewoners die zij naar het restaurant begeleiden steeds naar afwisselende plekken aan tafel brengen. Het huis is in rep en roer. “Geen vaste plekken meer! En waar moet ik dan zitten? En krijg ik dan niet die mevrouw die zo kwijlt naast me?” Mw. S. gaat al om half 4 naar beneden om zichzelf te verzekeren van de beste plek aan tafel. Stel je toch eens voor… Eén van de eerst verantwoordelijke verzorgenden komt na 2 weken van uitproberen (en de hoop dat het gemopper zal afnemen) naar me toe. “Laura, dit kan zo echt niet” zegt ze. “De bewoners zijn al de hele middag onrustig en een deel wil vroeger naar het restaurant of zegt niet meer in het restaurant te komen eten als de situatie zo blijft.” Ik ben het met haar eens. Ook ik hoor veel onvrede en zie de onrust bij de bewoners. Ik besluit een woensdagavond mee te eten en te observeren hoe het er aan toe gaat. Ik overleg met de vrijwilligers, wat vinden zij? En met het keukenpersoneel. Was dit echt de beste oplossing? En last but not least vraag ik de bewoners wat ze willen. En hoe we er samen voor kunnen zorgen dat de woensdagavond in het restaurant ook leuk is voor nieuwkomers? Gelukkig zijn we het snel met elkaar eens en komen we tot een gezamenlijk doel. De woensdagavond moet vooral leuk en gezellig zijn. Een fijne avond waarbij een ieder het gevoel heeft echt even helemaal uit eten te zijn. Hoe kunnen we dat het beste bereiken? Toch door mensen een vaste plek te geven? Ik bemerk aversie bij mezelf. Vind het kinderachtig en typisch gehospitaliseerd gedrag. Maar het gaat niet om mij, het gaat om de bewoners. En om ons gezamenlijke doel. Vanaf heden staan er dus naambordjes op de tafel. Iedereen weer op zijn eigen vaste plek. Voor nieuwe bewoners houden we steeds een strategisch en fijn plekje vrij. Voor het eerst in weken wordt er eindelijk weer vredig en rustig gegeten op de woensdagavond. “Hoe durven ze!” briest Mw. van G. “Ik vraag het toch niet voor niets!? Ze laten me gewoon zitten!”.
Ik zie dat ze oprecht boos en geëmotioneerd is en neem plaats op haar knalrode bank. “Wat is er precies aan de hand?” vraag ik haar. Ze legt me uit dat ze een zalfje heeft om haar schrale mondhoeken mee in te smeren. Meestal smeert ze deze zelf in, maar vandaag vroeg ze er hulp bij. Omdat haar handen trillen. En nu had de zuster doodleuk tegen haar gezegd “Dat kunt u prima zelf Mw. van G”. Woest werd ze er van. Hoe vaak vraagt ze nu helemaal wat? En ze laat aan mij haar trillende handen zien. Tot overmaat van ramp is ze vanmorgen ook nog eens naast haar stoel gaan zitten en hierbij dus gevallen. Een grote blauwe plek en gekneusde rib tot gevolg. Het is niet haar dag vandaag. Ik vraag me af waarom het haar zo raakt. Meer dan ik van haar gewend ben. Als ze haar trillende handen laat zien denk ik ook dat ze dit best zelf kán, maar om de één of andere reden wil ze graag even geholpen worden. Wanneer we verder praten, vertelt ze – zonder dat ik er expliciet naar hoef te vragen- ineens over haar jeugd. Ze verloor al op jonge leeftijd haar moeder en dit was een enorme schok voor haar. Een tijd lang geloofde ze dat het allemaal een boze droom was en kon ze het verlies van haar moeder niet accepteren. Haar vader deed wat hij het beste voor haar achtte, ze ging naar een goede kostschool. Eerst kwam hij nog een paar keer per week op bezoek, omdat hij zich zorgen maakte over haar verdriet, maar hem werd verteld dat dit toch niet de bedoeling was. En bovendien niet eerlijk naar de andere kinderen op de kostschool. Op zondag was hij van harte welkom. Stel je voor, dat je niet alleen je moeder, maar alle warmte van een gezin verliest. Dat moet toch verschrikkelijk zijn? Mw. van G. schikte zich uiteindelijk in de situatie en had ook fijne jaren op de kostschool. Ze groeide er grotendeels op. Maar echte gezinswarmte -voor elkaar zorgen, knuffels en liefde-, dat kent ze eigenlijk niet. Haar verhaal blijft hangen en als ik ’s avonds onderweg ben naar huis snap ik het ineens. Hoe moet je om een beetje liefdevolle aandacht vragen als je dat nooit hebt geleerd? Wil ieder mens niet gewoon dat er af en toe even voor hem of haar gezorgd wordt? Ook als je het zelf kunt? En zeker na een nare valpartij? Ik denk aan ons gezin en hoe blij ik er van word als mijn lief zegt “Blijf jij maar lekker liggen, ik maak een ontbijtje voor je”. Niet omdat ik het niet zelf kán, maar omdat ze met liefde even voor mij zorgt. En ik dat graag ontvang. De dag erna doe ik het gewoon weer zelf, of is het andersom. Natuurlijk willen we dat onze bewoners zelf doen wat ze zelf kunnen. Niet zomaar overnemen, tenzij het niet anders kan. Zoveel mogelijk een beroep doen op zelfstandigheid, waardigheid en zelfredzaamheid. Maar soms is even overnemen gewoon een kwestie van liefdevolle zorg, van medemenselijkheid en troost. "Kijk! Kijk nou toch! Zag je het nou?" Mevrouw H. kijkt me verwonderd aan. We zitten samen aan de koffietafel. Ze kijkt met grote ogen van mij naar haar kop en schotel en weer terug. Ik volg haar ogen en kijk waar ze naar kijkt. Mevrouw H. hallucineert soms. Ik vraag haar wat ze ziet. "Het kopje!" zegt ze. En ze kijkt me aan met een blik die zegt; "Hallo, ik ben toch niet achterlijk? Of ben jij nou zo kippig?". Ik glimlach vriendelijk naar haar en kijk nog een keer naar het kopje. Ik zie een wit kopje waar een paar minuten geleden nog koffie in zat. Met "2 zoetjes en een wolkje melk" zoals mevrouw dat altijd graag drinkt. Hij staat op een wit schoteltje. Het lepeltje ligt er naast. Ik zie er niets bijzonders aan, maar kijk geconcentreerd met haar mee. Samen staren we even in stilte. Dan ineens zegt ze "Hup, hup, zie je? Daar gaat hij weer! Mijn kopje wil er vandoor. Zometeen hupt hij zo van de tafel!" Ik grinnik. "Aaaah dat bedoelt u! Ja,nu zie ik het ook. Waar zou hij naar toe gaan?" vraag ik haar. Even is het stil. "Misschien naar zijn moeder?" Ze klinkt niet erg overtuigd. "Het is wel een ondeugd he...om zo van tafel te willen springen" zeg ik tegen haar. "Nou!" zegt Mevrouw H. beamend. Ik weet dat meegaan in haar beleving in dit geval het beste werkt. Wat ze ziet, is voor haar de werkelijkheid en mede door haar dementie vraagt ze zich niet meer af of het wel klopt wat ze zegt. Soms kan ze heel angstig of boos worden van de dingen die ze ziet, maar vandaag zie ik pretogen en een grote grijns.
"Weet u wat we kunnen doen?" vraag ik haar. "We schenken er gewoon nog een keer koffie in. Dan is 'ie te zwaar om van tafel te hupsen." Ze vindt het een goed idee. "Graag met twee zoetjes en een wolkje melk" zegt ze. "Oh ja, en doe er ook nog maar zo'n lekker koekje bij!" |
In het kortLaura, 38, werkzaam in de intramurale ouderenzorg sinds 2004 als activiteitenbegeleider, dagbestedingscoach en duizendpoot in allerlei projecten. Na 3 jaar als sociaal agoog, nu teammanager zorg. Archieven
July 2023
Categorieën |