Els
Ze loopt en loopt. Haar schoenen zijn versleten. Van achter haar dikke brillenglazen kijkt ze je met grote ogen aan. Wat ze ziet, lijkt een raadsel voor ons allebei. Els heeft frontotemporale dementie. Ze is, zoals veel mensen met deze diagnose, nog relatief jong. Een zeventiger nu. Praten doet ze niet of nauwelijks meer. Haar brein werkt alleen nog maar prikkel gestuurd. De hele dag zoekt ze prikkels. In geluid, in beweging. Stil zitten lukt haar bijna niet. Als ze aan tafel zit, wordt er driftig geschoven met wat er op dat moment dan ook maar voor handen is. Als het maar beweegt. De dikke verbindingen in haar hersenen werken soms nog op de automatische piloot. Een borstel is om haren mee te kammen. Een stoel om op te zitten. Maar ze begrijpt niet meer wat je van haar vraagt. “Even rust” Ik ben een praatje aan het maken met haar medebewoners als zuster Mirjam gearmd met Els de huiskamer binnen komt. “Ga hier maar even zitten” zegt ze resoluut. Els ziet de stoel en gaat automatisch zitten. “Zo, even rust”. Mirjam schuift de stoel aan de tafel, zet een andere stoel klem tussen de stoel van Els en het raam achter haar. Dan loopt ze weg. Els zit vast, aan tafel. Ze kan niet meer opstaan. Even blijft ze zitten. Met grote ogen kijkt ze me aan. Maar hier zijn geen prikkels. En Els móet bewegen, dus probeert ze haar stoel weer van de tafel te duwen. Als dat niet lukt begint ze met haar handen over de tafel te wrijven. Ik kijk Mirjam verbaasd en ook een beetje verbouwereerd na als ze de huiskamer weer uit loopt. Mijn hersenen moeten dit even verwerken. Dit kan niet en dit mag niet. Ik weet dat Mirjam dat ook weet. Maar waarom doet ze dit dan toch? Dan observeer ik Els. Haar billen komen van de stoel en haar bovenbenen duwen tegen de tafel, maar ze komt niet omhoog. Ik zie de frustratie toenemen. Ze begint hevig te puffen en te blazen. Iets wat ze vaker doet als ze stress ervaart. Loopdrang en kantelrolstoelen Ik loop naar Mirjam en vraag haar naar de reden van het vastzetten. “Ja…stamelt ze….ik zag je al kijken”. Ze legt me uit dat ze echt alleen maar goede bedoelingen heeft. Dat meer verzorgenden in het team dit doen, om haar even rust te kunnen geven. Els loopt zo ontzettend veel en snel door de gangen, dat ze te veel te veel gewicht verliest. Mirjam ziet aan haar dat ze doodmoe is, maar dat ze simpelweg niet kan stoppen met lopen. Ze heeft ook de rust niet om voldoende te eten. Els verbrandt meer energie dan er binnen komt in haar lijf. De extra Nutridrink die ze krijgt, geeft nog maar heel weinig resultaat. Bovendien zoekt ze naast haar loopdrang nog naar andere prikkels op de afdeling en heeft ze ontdekt dat er bewoners zijn die in kantelrolstoelen zitten. Ook weet ze hoe die rolstoelen bediend kunnen worden. Door in het handvat te knijpen, kan de bewoner in zo’n stoel van zittend in een liggende stand gezet worden. Els weet hoe dit werkt. Zo duwt ze bij medebewoners, -wanneer ze in een onbewaakt ogenblik de kans krijgt- de stoel in één ruk achterover naar beneden. Een prikkel, bijna een reflex, die ze niet kan weerstaan. Maar waar de bewoners die in zo’n stoel zitten zich steeds een ongeluk van schrikken. Ik snap de zorg en de goede bedoeling van Mirjam. Maar toch is dit niet de oplossing. Iemand vastzetten aan tafel is een dwangmaatregel, die je niet zomaar toe mag passen. Bovendien levert het Els duidelijk weinig rust en juist veel stress op. Stress, die de loopdrang vervolgens alleen maar groter zal maken. Op zoek naar oplossingen Els mag weer los van de tafel. De stoel achter haar wordt weggehaald. We spreken af dat ik intensief ga observeren en dat we gaan zoeken naar een oplossing. In de tussentijd wordt ze niet meer vastgezet in de stoel. Omdat Els zelf niet meer kan praten, probeer ik een aantal dagen verschillende interventies met haar uit en kijk goed naar haar reacties en het effect op haar gedrag. Uiteindelijk komen we uit bij de robot-poes. Wanneer ik haar op zoek, loop ik eerst 2 rondjes met haar mee over het circuit. Gearmd en in hoog tempo leidt ze me de afdeling over. Pas dan heb ik haar aandacht, gaat ze mij spiegelen en lukt het me om haar in een stoel te laten gaan zitten. Wanneer ik haar de robotpoes op schoot geef en er even bij blijf, blijft ze zomaar 30 minuten met de poes op schoot zitten. De poes geeft steeds opnieuw een prikkel af. Een miauw, het draaien van zijn kopje en zijn oortjes en hij spint. Els blijft hem driftig aaien. Zo pakt ze toch even rust tussendoor en kunnen we het lopen onderbreken. Wanneer Els toch over de gang wil lopen om stoom af te blazen -vaak na het ritueel wassen, kleden en ontbijt- krijgt ze een friemelschort om. Dit geeft haar handen iets om te doen. Er zit een soort mof in met een stressbal. Deze houdt ze stevig vast terwijl ze loopt. Doordat ze iets in haar handen heeft om in te knijpen, neemt de neiging en prikkel om de kantelrolstoelen te kantelen af. Zo zijn andere bewoners weer relatief veilig. Rust Na een tijdje observeren, zie ik Els steeds vaker uit zichzelf even gaan zitten nadat ze een paar rondjes heeft gelopen. Ik tref haar op de stoel bij de klapdeuren of op het bankje tussen de afdelingen. Van achter haar bril kijkt ze naar de zusters op de gangen, de bezoekers en medebewoners die voorbij schuifelen. Nu ze altijd de vrijheid heeft, is er vaker rust en minder stress. Hierdoor lijkt de drang om te gaan lopen -ironisch genoeg- juist kleiner te zijn geworden. Namen zijn gefingeerd.
2 Comments
Zij-instromers
Wie niet weet dat er in de zorgsector enorme tekorten zijn aan medewerkers, heeft onder een steen geleefd. En om voldoende nieuwe mensen te werven, is vissen in de al bestaande vijver niet meer genoeg. Om die reden wordt er ook in andere sectoren geworven. Denk aan bijvoorbeeld defensie en horeca. Kom je uit zo’n andere sector en heb je potentie als zorgmedewerker, dan biedt een werken-leren traject uitkomst. Je leert een nieuw vak, staat direct in de praktijk en je behoudt een salaris. Wel zo handig. Je wilt immers ondanks je eigen ambities wel je gezin kunnen onderhouden en je huis blijven betalen. Mijn broertje Robin Mijn broertje Robin (33) is zo’n zij-instromer. Jarenlang werkte hij als chef-kok in allerlei keukens. De horeca was zijn ding. Dacht hij. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds heel laat en altijd op feestdagen en in de weekenden. Zo’n 50 tot 60 uur in de week en soms bij verschillende werkgevers tegelijk. Met een kindje op komst vond hij een baan als begeleider en kok in een lunchroom, speciaal opgezet als arbeidsplaats voor mensen met een verstandelijke beperking. Hij was helemaal in zijn element. Helaas bleek de lunchroom geen bestendige toekomst te bieden. Maar zijn zorghart was geraakt. Het begeleiden van mensen vond hij geweldig. En zo leidde een sollicitatie in de zorgsector tot een opleiding als leerling VIG’er in de ouderenzorg. Robin werkt nu 32 uur per week en gaat 1 dag naar school. Hij doet ervaring op in het verpleeghuis, de revalidatiezorg en de thuiszorg, waarna hij straks met een diploma op zak kan kiezen welke doelgroep binnen de sector het beste bij hem past. Robin en Meneer Roelofs Laatst liet hij mij een van zijn opdrachten lezen. Hierin vertelt Robin hoe hij de dementerende en boze Meneer Roelofs leerde kennen. Deze meneer had regelmatig heel goed in de gaten dat hij in het verpleeghuis woonde en dat zijn hersenen niet meer deden wat hij graag zou willen. Dit frustreerde meneer enorm en met zijn frustratie en agitatie had hij zijn echtgenote en kinderen op afstand gezet. Van zich af geslagen. Letterlijk en figuurlijk. Robin zag in hem een uitdaging. Hij verzorgde en observeerde hem en merkte dat hij het gevoel van eigenwaarde van Meneer Roelofs kon vergroten door terug te kijken naar de periode in zijn leven waar hij wél trots op was. Zijn trouwdag, zijn vrouw, zijn gezin, zijn werk. Aan de echtgenote vroeg hij digitale foto’s uit deze levensperiode. Mevrouw Roelofs wilde ze wel aanleveren maar vond “al dat computergedoe” maar ingewikkeld en betrok de kinderen er bij. Het werd een gezamenlijk project en uiteindelijk leverde de familie meer dan 100 gedigitaliseerde foto’s aan. Robin zette ze op een usb stick en bekeek deze samen met meneer Roelofs uitvergroot via de beamer in de snoezelruimte van het verpleeghuis. Het werkte! Meneer Roelofs begon te vertellen over het leven waarin hij nog een gevoel van eigenwaarde ervoer. Hij werd niet meer alleen aangesproken op de persoon die hij voor zijn gevoel nu is -de dementerende oude man die niet meer voor zijn eigen vrouw en kinderen kan zorgen- maar vooral op de persoon die hij altijd geweest is. Een zorgzame, lieve en hardwerkende vader en echtgenoot. Hij is een stuk toegankelijker wanneer hij aangesproken wordt op dit deel van zijn brein, van zijn leven, waar hij nog van alles over kan vertellen en ook het contact met zijn gezin is enorm verbeterd door deze interventie. Robin heeft inmiddels afscheid genomen van Meneer Roelofs voor nieuwe ervaringen in de revalidatie, maar het vaste team heeft Meneer nu veel beter leren kennen en begrijpen. Trotse zus Wauw… Bij het lezen van de opdracht barstte bijna uit elkaar van trots! Ik had het -met mijn 15 jaar ervaring- niet beter kunnen doen dan hij. Mijn “kleine” broertje, die met logisch nadenken, een beetje inlevingsvermogen, levenservaring en 6 maanden leren en werken in de praktijk, ziet wat van waarde is voor mensen met dementie. Ik weet het zeker. We hebben er straks weer een geweldige gediplomeerde collega bij. Zó maken we samen het verschil. Namen van cliënten zijn gefingeerd. In de afbeelding het speldje van het Florence Nightingale Instituut, dat een gediplomeerde Verzorgende Individuele Gezondheidszorg (VIG) ontvangt bij het behalen van het diploma. Nel
“Het is gewoon een manier van aandacht vragen, ze doet het echt expres, ik weet het zeker!” klinkt het in de vergaderruimte. Ik ben aangeschoven bij een teamoverleg van een kleinschalige woning. Hier wonen 6 bewoners met dementie en we bespreken hun gedrag. Of eigenlijk – de gedragingen waar het zorgteam moeite mee heeft. Het gaat over Mw. Pieterse. Door ons allen Nel genoemd. Nel is een keurige dame. Welbespraakt en pienter, nog goed mobiel met ondersteuning van haar rollator. Elke ochtend neemt ze uitgebreid de tijd om zichzelf nauwkeurig op te maken. Ze kleurt haar haren en gaat elke week naar de kapper. Zo is ze altijd geweest. Vreselijk vond ze het, toen ze incontinent werd en incomateriaal moest gaan dragen. Zodra er maar een spatje urine in haar broekje zat, moest er direct een schone aan. Het was moeilijk aan haar uit te leggen dat dit met de incobroekjes echt niet nodig was, want zij voelde zich erg vies. Helaas heeft Nel ook nog last van een prolaps. Een stuk darm dat verzakt is en naar buiten steekt ten gevolge van slap geworden bekkenbodem spieren. Ook dit voelt erg onprettig en vies voor haar. Ze heeft continu het gevoel dat er nog ontlasting aan haar billen zit. Steeds opnieuw legt het verzorgende team Nel uit dat dit niet het geval is, maar door de dementie vergeet ze dit snel weer en reageert ze op de prikkel die ze voelt. Smeren op het toilet Begrijpelijk, vindt gelukkig ook het zorgteam. Maar toch is er een probleem. De laatste tijd komt het steeds vaker voor dat Nel naar het toilet gaat, niet om hulp vraagt en de hele boel onder smeert met ontlasting. Of nog erger; zichzelf blijft afvegen, tot bloedens aan toe. Soms tot wel 5 keer op een ochtend, als het druk is op de woning, of juist als de avonddienst op het punt staat om naar huis te gaan. Vervolgens begint Nel te jammeren en moet een zuster haar komen redden en zowel Nel als de gehele badkamer schoonmaken. “Ik word er echt helemaal gek van, ben ik even een andere bewoner aan het wassen en hup, wéér haar hele toilet smerig. Ik had nog zó gezegd, vraag me nou even om hulp als u naar het toilet gaat. Maar ze doet het altijd precies op momenten dat wij even druk zijn met iets of iemand anders”. Ik hoor heftige frustratie in de stem van Tanja. Zoeken naar een oplossing Ik luister, laat het team hun frustratie ventileren en vraag door. Wat is er anders dan voorheen? Zijn er manieren waarop we Nel beter kunnen “vangen” als ze naar het toilet gaat en haar kunnen helpen? We vinden haar zelfstandigheid belangrijk, evenals haar privacy. “Kunnen we haar toiletdeur niet op slot doen? Dan móet ze wel om hulp vragen als ze naar het toilet moet”. Ik begrijp dat dit voor de zorg een fijne oplossing zou zijn, maar het is een vrijheidsbeperkende maatregel, die we niet zomaar toe mogen passen. Bovendien weet ik zeker dat Nel het verschrikkelijk zou vinden. Dus nee, haar deur op slot doen vind ik geen goed idee. Tijdens het teamoverleg komen we er niet uit. Het zorgteam zit te hoog in de frustratie, vraagt mij om een kant en klare oplossing en die heb ik niet. Ik vraag hen om begrip voor Nel, maar die is ook even ver te zoeken. Nel wordt overschat (“Want op andere momenten vraagt ze wél hulp! Ze weet het heus wel”) en we kunnen geen goede reden bedenken waarom ze dit gedrag vertoont. Tegenstrijdig, want het smeren met ontlasting past helemaal niet bij de keurige Nel zoals ik haar ken. En dus vind ik het belangrijk om er achter te komen waarom ze dit doet. Want als je de reden van gedrag achterhaalt, kun je er vaak iets aan doen. Of op zijn minst begrip en dus een andere benadering kweken bij het zorgteam. Immers; “Niemand is een klier voor zijn plezier”. Gedragsberaad Samen met de psycholoog organiseren we een gedragsberaad. Hierbij zijn een deel van het zorgteam, de arts en de familie van Nel aanwezig. Volgens een vaste structuur kijken we gezamenlijk naar dit probleem en proberen te achterhalen wat er onder het gedrag zit. De familie is hierbij erg belangrijk. Zij geven ons een inkijkje in de persoonlijkheid van Nel, vóórdat ze dementerend werd. Schoondochter biedt uiteindelijk de meest voor de hand liggende optie. We vermoeden dat Nel zich zó schaamt voor de “viezigheid in haar broekje” dat ze momenten kiest waarbij de zorg haar niet naar het toilet ziet gaan. Ze wil niemand lastig vallen en zelf haar eigen troep opruimen. Zo is ze altijd al geweest. Nel heeft een groot hart voor die lieve zusters. Ze hebben het al zo druk. Zij zal haar troep zelf wel opruimen. Expres? Eénmaal op het toilet gaat het vervolgens dramatisch mis. Hoe meer Nel zelf de troep probeert op te ruimen, hoe erger het wordt. Ze verliest het overzicht. Jammerend en vol schaamte roept ze uiteindelijk dan toch een zuster. En als ze pech heeft, is die zuster na 2 eerdere ongelukjes ook nog eens niet lief voor haar, maar geïrriteerd en kortaf. Begrijpelijk, maar niet handig. Want het houdt het gedrag van Nel in stand. Hoe gestrester ze wordt, hoe meer last ze krijgt van de prolaps, hoe vaker ze naar het toilet gaat. En hoe minder goed ze hulp zal durven vragen en dus weer stiekem verdwijnt met alle gevolgen van dien. We spreken af dat we een sensor op het toilet gaan plaatsen. Zo krijgt de zorg direct een seintje als er beweging is op het toilet. Het vertrouwen van Nel moet weer opgebouwd worden. De zorg gaat even aan haar deur luisteren zodra ze naar het toilet gaat. Zo proberen we haar privacy zoveel mogelijk te respecteren en haar zelfstandigheid te behouden. Maar zodra zij horen dat Nel gaat redderen met ontlasting, zullen ze aan de deur kloppen om haar vervolgens te helpen. Hiermee hopen we de ongelukjes te kunnen reduceren en Nel het vertrouwen terug te geven. Bovendien voorkomen we hiermee hoogoplopende stress bij alle partijen. Het zorgteam had gelijk. Nel deed het inderdaad “expres”. Om hen te helpen… Alle namen in deze blog zijn gefingeerd Vieze praatjes
Gek is dat toch. Ik denk dat zorgmedewerkers dit herkennen. Als ik ergens bij een groepje zusters thee zit te drinken, gaat het met enige regelmaat over poep, urine, kots, vieze hoorapparaten en kunstgebitten. Niemand verblikt of verbloost hierbij. En ja, we zijn er zo aan gewend dat we zonder er zelfs maar bij na te denken -laat staan misselijk te worden- ons tussendoortje bij op eten. Geen probleem. Maar dan seks of intimiteit in het verpleeghuis. Als ik dit onderwerp op de werkvloer ter sprake breng, zie ik altijd wel ergens een zuster wit weg trekken, dan wel blozen of giechelen. Ik ben een beelddenker. En nee, ik heb ook niet direct een interessant beeld op mijn netvlies als ik denk aan de mogelijke seks tussen -pak ‘m beet- tachtigjarigen. Maar het gaat natuurlijk niet om mij. Wél kan ik me prima inleven in het verlangen naar warmte, knuffels en fysieke aanraking of zelfs vrijen. Maar om me heen zie ik dat dit voor veel medewerkers echt nog ongemakkelijk is. Voorlichting Vol goede moed stap ik daarom 2 weken geleden dan ook een leslokaal binnen op Hogeschool Windesheim. Ik ben hier met een missie. 1e jaars Social Work studenten warm maken voor een baan in de ouderenzorg. Zelf was ik de enige in mijn klas en was er weinig aandacht voor deze zorgsector. Ik heb echt pas op de werkvloer geleerd hoe dynamisch en interessant het werken met ouderen is. Het heeft toch een -onterecht- stoffig imago. En veel vooroordelen. Als ik vraag wat de verwachtingen zijn van werken in de ouderenzorg met een Social Work opleiding krijg ik dan ook terug; Billen wassen. Medicijnen geven. Spelletjes doen. Hmmm….werk aan de winkel. De blikken zijn verbaasd als ik vertel dat ik in mijn 15-jarige carrière nog nooit medicijnen heb gegeven (dat zelfs niet mag) en ook geen billen gewassen heb. En tegenwoordig doe ik trouwens zelden nog spelletjes met bewoners. Niks mis mee natuurlijk, maar het is niet het werk van een sociaal agoog. Het werk van de sociaal agoog Maar wat doe ik dan wel? Ik begin te vertellen. Over de mevrouw die bang is om gewassen te worden. En hoe ik de verzorging coach om haar op een andere manier te benaderen dan ze gewend zijn, waardoor het ze wél lukt. Over de meneer die ’s nachts bijna niet slaapt. Over de mevrouw die zoveel rondjes loopt, dat ze te veel gewicht verliest, maar die we ook haar vrijheid niet willen ontnemen. Dat we zoeken naar oplossingen, ondersteuning, interventies. Ik zie weinig interesse. Hier en daar een gaap. Veel scrollen op mobieltjes, zogenaamd stiekem onder de tafels. De meesten zitten onderuitgezakt op hun stoel. Ik ben de zoveelste die wat komt vertellen vandaag. En het is verplicht. Jak! Ik moet iets doen om dit zooitje ongeregeld wakker te krijgen. En dan gooi ik hem als casus op tafel. Intimiteit bij tachtig-plussers Seks in het verpleeghuis. Ja, het bestaat. Ja, ook tachtig-plussers doen aan seks en worden soms zelfs verliefd. Ik zie een aantal mensen wat rechter op gaan zitten. De mobieltjes verdwijnen één voor één. Ik vraag ze wat ze zouden doen als zij als hulpverlener zouden merken dat hun cliënt behoefte heeft aan seks. Ze hebben géén idee. Ik vertel dat de mogelijkheid bestaat om een sekswerker te laten komen. Eén van de (weinige) jongens steekt zijn vinger op. “Maar mevrouw, bedoelt u dan een hoer?”. Ineens is de hele klas wakker. Ik moet geloof ik even iets nuanceren… Meneer de Waal Ik vertel ze het verhaal van meneer de Waal. Zijn vrouw is vorig jaar overleden. Intimiteit was nog erg belangrijk voor hen. Omdat hij dementerend is, is hij in het verpleeghuis komen wonen. Natuurlijk mist hij zijn vrouw, maar in plaats van dat dit gemis langzaam minder hevig wordt, zien we hem juist steeds droeviger worden. En hij begint opmerkingen te maken naar verpleegkundigen. Of ze niet nog even bij hem kunnen blijven na het douchen. Hij mist niet alleen zijn vrouw als persoon, maar vooral ook aangeraakt worden, genegenheid en warmte. Mensen kunnen echt depressief worden van zo’n groot onvervuld verlangen. Dus zijn we op zoek gegaan naar een organisatie die ons hierbij kon helpen. We kwamen uit bij Flekszorg. Een soort uitzendbureau dat, na een gedegen intakeprocedure en natuurlijk tegen betaling, een dame kan leveren die ééns in de zoveel tijd met meneer komt knuffelen en vrijen. Meneer de Waal telt de dagen af tot ze weer komt en is na haar bezoek nog zeker een week intens gelukkig. Hij straalt, loopt rond met een grote glimlach en maakt contact met medebewoners. Na een tijdje neemt dit af en trekt hij zich meer en meer terug in zijn eigen kamer. Tot het weer tijd is voor een nieuw bezoekje. De toenaderingen tot de zusters zijn hierbij gereduceerd tot nul. Persoonsgerichte zorg De klas luistert inmiddels ademloos. Niemand wist dat dit bestond. Ik glimlach. En hoop dat dit ze aan het denken zet. Dat het onderzoeken van een verlangen en samen naar mogelijkheden kijken om dit verlangen in te vullen ook bij werken in de ouderenzorg hoort. Het heeft zelfs een naam; persoonsgericht werken. En dat het misschien wel ooit hun taak zal zijn om daar ook een zorgteam in te ondersteunen en te coachen. Ik hoop dat ik vandaag wat bijgedragen heb aan een nieuwe generatie agogen, die over een paar jaar denken…”goh, intimiteit in het verpleeghuis, dat is tegenwoordig gelukkig volstrekt normaal”. Het is kwart over tien. Koffietijd voor de zorg. De meeste bewoners zijn gewassen en aangekleed en zitten aan het ontbijt. Het is koud buiten, begin januari, we hebben de feestdagen net achter de rug. Vandaag is mijn eerste werkdag op mijn nieuwe werkplek, in mijn nieuwe functie als Sociaal Agoog.
Ik heb een gesprekje over koetjes en kalfjes met het zorgteam nadat mijn collega agoog Mandy mij heeft voorgesteld. Ik zal de komende weken de afdeling van haar gaan overnemen. Als we vragen naar bijzonderheden bij bewoners, hebben we ineens een boeiend gesprek. Janna is woonondersteuner en regelt het reilen en zeilen in de huiskamer. Meneer Koster woont nog niet zo lang op de afdeling. En bij de lunch vraagt hij om een 0.0% biertje. De ene woonondersteuner geeft hem dat biertje wel, de ander niet, zo blijkt al snel. Janna geeft het biertje niet en zoekt steun bij Mandy. “Wat vind jij daar nou van? Een biertje bij de lunch…sorry, maar daar begin ik écht niet aan. Er is genoeg keuze. Koffie, thee, melk, sap…” Somt ze op. “Een biertje om 12:00 uur, ik vind het gewoon niet kunnen” beëindigd ze haar betoog. Ze gaat met haar armen over elkaar zitten. “Waarom niet?” Wil ik vragen. Maar ik hou me in. “Waarom-vragen” voelen snel als aanvallend en ik wil niet op dag één het team tegen me in het harnas jagen. Mandy pakt de draad gelukkig op en spreekt uit dat het op zijn minst handig is om als team een éénduidige afspraak te maken. Slim. Ik word hier ter plekke ingewerkt, besef ik me. Ik zie andere teamleden ook nadenken. Janna maakt een interessant statement, dat is duidelijk. Voor ik de kans krijg me er mee te bemoeien, zegt verzorgende Sascha “Dit is wel zíjn huis he…hij woont hier”. Dan kan ik het toch niet laten en haak aan. “Mag je in je eigen huis niet doen wat je zelf wil? Wie zijn norm is het eigenlijk om tussen de middag geen bier te drinken?” Er valt even een stilte. Ik zie Janna worstelen. “Ja maar…” twijfel in haar ogen. En ook een stukje vastberadenheid. “Wat nou als ze straks allemaal bier willen? Zijn buurman lust graag whisky. Dat is er niet alcoholvrij. Moeten we dat dan ook geven? Dat geeft overlast voor de rest van de groep” Ze haalt adem en besluit dan “Hij woont hier dan wel, maar hij woont hier niet alleen”. Het team komt er niet uit tijdens het kwartiertje koffiepauze. Ik hoor veel angst en veel aannames. “Ja maar…wat als…” Ik vind er van alles van, maar dat is niet zo belangrijk. Dit moet uiteindelijk een keuze van het team zijn. Ze moeten zelf met een oplossing komen. Wij zijn er om ze te ondersteunen, te spiegelen en soms kritische vragen te stellen. Het team spreekt uiteindelijk af dat ze deze vraag oppakken met de eerst verantwoordelijke verzorgende van meneer Koster. Stefan mag de knoop doorhakken en de rest van het team zal zich dan vervolgens aan de eenduidige afspraak houden. Ik ben benieuwd. Wanneer ik later die week met Stefan in gesprek ga, vertelt hij mij dat hij juist heel blij is dat meneer Koster akkoord gaat met een 0.0% biertje. “Voor hij bij ons kwam wonen, was meneer verslaafd aan alcohol en raakte hij daar vreselijk ontremd door” vertelt hij. "Meneer Koster is opgenomen in een GGZ instelling, afgekickt, ingesteld op medicatie en uiteindelijk in het verpleeghuis komen wonen. Het gaat nu juist heel goed met hem. Hij taalt niet zo zeer naar alcohol, maar de smaak van een biertje kan hij niet weerstaan. Het hoort bij hem. Hij geniet er enorm van." Stefan velt het oordeel. Het 0.0% biertje blijft. Meneer Koster krijgt hem nu elke dag bij de lunch aangeboden. We hebben nog een simpele oplossing bedacht voor het bierflesje op tafel, dat mogelijk medebewoners triggert om ook te willen drinken. We schenken het biertje in een glas en houden het flesje in de keuken. Dat blijkt prima te werken. Zo voelt ook Janna zich gehoord. Tevreden kijk ik terug op mijn eerste werkweek. Het zorgteam is tevreden en meneer Koster gelukkig met zijn biertje. Ik hoop dat hij er nog lang van mag genieten. Ik kom bij haar binnen en boos kijkt ze me aan. Mevrouw Janssen-Korst. Een dubbele naam, zoals “van Erven-Dorens”, legt ze keer op keer uit. “Maar hier noemen ze me allemaal Mevrouw Janssen.” Ik weet dat ze liever bij haar volledige naam genoemd wordt en ik vind het een vorm van respect om dat ook te doen. Daarom mag ik haar inmiddels Jos noemen. Ironisch. Jos heeft elke dag pijn aan haar nek. Zit met een kraag heel stil in een sta-op-stoel. Alles is er aan gedaan, maar de pijn is chronisch en niet te verhelpen. Zware pijnstillers houden haar nog enigszins op de been. Emoties zijn lastig. Jos heeft –net als ieder mens van 80 jaar en ouder- al zo veel meegemaakt in haar leven. En de pijn helpt daar niet aan mee. “Wat hoor ik nou, ga je weg? Waarom? Je laat me in de steek!” Verwijtend kijkt ze me aan, maar ik zie ook de tranen in haar ogen. Ik ga bij haar zitten. “Ja, dat klopt Jos” zeg ik zacht. En ik leg haar uit hoe het zit. Een baan die past bij de opleiding die ik gedaan heb. Fulltime. Een nieuwe kans, een nieuwe uitdaging. “Je hebt gelijk” hoor ik dapper naast me. “Ik had het ook gedaan als ik jou was, maar ik ga je wel heel erg missen”. En dan zijn daar toch die tranen. Ik pak haar hand. Ze knijpt er in. Even zijn we samen stil. Ik voel een brok in mijn keel. Afscheid nemen, ook al is het mijn eigen keuze, is nooit makkelijk. Ik besef me dat ik haar achter laat. Ze wéér aan iemand anders moet wennen, haar hele verhaal opnieuw zal moeten doen. Ik beloof haar te zorgen voor een goede overdracht, maar het is een schrale troost. Ik zeg haar dat ik haar tranen begrijp. Dat ze er mogen zijn. Dat ze boos op me mag zijn. “Nee hoor, ik ben niet boos. Ik begrijp het”. En ze vertelt hoe ze zelf ooit de overstap maakte van een veelbelovend verpleegkundige, naar een goedbetaalde baan als directiesecretaresse. Soms loopt het zo in het leven. Ik vraag of ze een knuffel wil. “Ja, graag” zegt ze. Ik sla mijn armen voorzichtig om haar broze lijf en hou haar even vast. Daar komen de tranen weer, ook bij mij. “Kom je me nog eens opzoeken?” vraagt ze heel zachtjes… Ik geef eerlijk toe dat ik dat niet kan beloven, ook al wil ik volmondig “ja” zeggen. Ze begrijpt het. “Ik hoop je nog eens te zien” zegt ze. “Dat hoop ik ook, Jos” zeg ik. Het komt uit de grond van mijn hart. 10 jaar
Ontelbaar veel kopjes thee Prachtige herinneringen Aan al die bewoners en familieleden Honderden levensverhalen En zóveel lieve collega’s en vrijwilligers, Lieve allemaal, ik ga jullie missen! Op 31 december neem ik afscheid van Zorggroep Almere. Na 10 jaar waarin ik onwijs veel mocht groeien en leren, ga ik mijn hart volgen en een nieuwe uitdaging aan. Per 1 januari ga ik aan het werk als Sociaal Agoog bij Vivium Zorggroep. Ik zal mijn nieuwe en oude avonturen blijven opschrijven. Mijn vrouw Karin en ik verzamelen op de afgesproken plek, midden in de woonwijk Muziekwijk in Almere. Vandaag gaan we naar het theater op locatie. In de Toonladder, een locatie van Zorggroep Almere, speelt het Vlaamse theatergezelschap “Het bad van Marie” het stuk “Het Rusthuis” (Vlaams voor Verpleeghuis). Ik heb van collega’s die bij de Try Out waren al gehoord dat het een hele bijzondere ervaring zal worden.
In de startblokken…eeh rolstoel! We komen aan bij een grasveldje met een partytent en een rij opgestelde rolstoelen met vrolijke vlaggetjes er aan. We zijn direct in de stemming. Karin neemt plaats in de rolstoel en ik ga duwen. Hilariteit alom. We komen aan in het opslaghok van de Toonladder. Daar zien we een film van een vader en dochter. Vader gaat verhuizen naar het verpleeghuis. Dochter gaat hem brengen. Het valt voor allebei niet mee, dat voel je door de film heen. De opgewonden stemming maakt plaats voor stilte. Wat neem je mee, als je naar een verpleeghuis gaat? Dierbare foto’s, herinneringen, maar niet je dierbare koffiezetapparaat. Want die hebben ze daar wel. Ben ik toeschouwer? Theaterbezoeker? Of toch niet…? We vervolgen onze weg en krijgen een rondleiding door de Toonladder. De technische dienst levert ons over aan een vrijwilligster en die levert ons weer over aan…ja, wie eigenlijk? Ik raak de draad al een beetje kwijt. Er lopen hier zoveel mensen! Onderweg komen we van alles tegen. De schoonmaakster, het keukenpersoneel, de activiteitenbegeleider, de drukke zusters, medebewoners, en per abuis zijn een dochter en haar moeder –die hier binnenkort ook komt wonen- verdwaald in onze groep. We mogen binnen kijken bij een bewoonster van de Toonladder, in haar knusse kamertje. Onder de indruk luisteren naar wat ze te vertellen heeft. Dan weer belanden we ergens in een tuinstoel. Krijgen een dekentje over onze knieën, een bekertje met een pil. Ik weet niet wat voor pil. Ik krijg een portemonnee met oude foto’s in mijn handen. Ik herken de foto’s niet. De jonge zusters rennen heen en weer. Wat zijn ze toch druk, die meiden. Ik vraag maar niks, laat het over me heen komen. Bingo Er komt vast vanzelf iemand die me vertelt wat er nu komt. En jawel, we worden weer meegenomen. Via de directie komen we bij de Bingo terecht. Het duizelt me. Wie is nu wie? Hoe ben ik hier nou eigenlijk gekomen? Wat komt er hierna? Ik speel het Bingo spel maar mee. Om me heen vraag ik mensen “Zit u hier al lang? Weet u of dit het eindpunt is? Is het hier afgelopen?” Mensen om me heen weten het ook niet en kijken me niet begrijpend aan. Besef Dan ben ik even stil. Het komt bij me binnen. Wat het theatergezelschap hier neer weet te zetten in samenwerking met bewoners en collega’s van de Toonladder is ontzettend knap. Niet alleen geeft het een zeer vermakelijke en soms hilarische inkijk in het leven in een verpleeghuis, het doet je vooral beseffen hoe het moet zijn om hier te komen wonen. Om als nieuwe bewoner – al dan niet met dementie- te gaan verhuizen. Al die indrukken, het niet meer weten waar je vandaan komt, waar je naar toe gaat. Er maar blind op moeten vertrouwen dat er wel weer iemand komt die je de weg wijst. Je de juiste pillen geeft, bij de hand neemt. Die je maar vertrouwen moet. Omdat je simpelweg niet anders kán. Een rilling loopt over mijn rug. Ik hoop het nooit mee te maken en heb met terugwerkende kracht dubbel zoveel respect voor al die mensen, die het ondergaan. Verhuizen naar een verpleeghuis. Het is zelden een eigen keuze. Het verhaal van Trude
Het is misschien al wel 15 jaar geleden, op mijn eerste werkplek, waar ik dan werkzaam ben als activiteitenbegeleider. Trude zit elke dag op haar eigen plekje in de sta-op-stoel in een hoek van de gezamenlijke huiskamer. Ze is dementerend, staart voor zich uit en is in haar eigen wereldje verzonken. Vaak kom ik even bij haar zitten, pak haar hand. Dan praten we. Over Amsterdam. En over haar (al lang volwassen) jongens. Dat ze wel op tijd de aardappelen moet schillen, omdat ze straks alweer uit school komen. Vandaag heb ik dienst op haar huiskamer. Trude's reacties zijn traag en ver weg. Dat valt me op en ik hou haar extra in de gaten. Tijdens de activiteiten komt er niet veel uit, maar ze zit er vredig bij. Ik vraag de verzorging wel even naar haar te kijken. Zij doen de controles en zien ook een verlaagd bewustzijn, maar geen reden tot alarm. Soms zijn mensen die dieper dementeren wel eens een dagje wat “verder weg” dan op andere dagen. Tegen de avond zie ik verandering. Trude krijg een grauwe kleur op haar gezicht. Ik vertrouw het niet en roep de verpleegkundige erbij. Ze lijkt langzaam uit het leven weg te glijden. De verpleegkundige belt volgens het dan geldende protocol 112 en stelt de familie op de hoogte. Ik blijf bij Trude, hou haar hand vast. Een collega neemt de medebewoners mee naar de naastgelegen huiskamer voor een kopje koffie. Er is geen stress, geen paniek. We grijpen niet in, in de tussenliggende tijd. Reanimeren is in haar slechte fysieke toestand een zinloze levensverlengende handeling. De kans dat ze een reanimatie overleeft is minimaal en áls ze dat al doet is de kans op grote hersenschade aanzienlijk. Terwijl ze nu juist rustig en vredig aan het sterven is, op haar vertrouwde plekje, in haar eigen stoel. Ze is niet benauwd, niet angstig. Eigenlijk bestaat er bijna geen mooiere manier om dood te gaan. Maar dan arriveert het ambulanceteam. In die tijd is een niet-reanimeren beleid nog niet zo vanzelfsprekend bespreekbaar en bij veel bewoners is onduidelijk wat ze willen wanneer een dergelijke situatie zich voor zou doen. Het protocol luidt; altijd reanimeren tenzij er uitdrukkelijk duidelijk is dat de patiënt dat niet wil. Bij Trude zijn hierover geen duidelijke afspraken in het zorgdossier en dus doet het ambulancepersoneel wat ze móeten doen. Ze leggen haar op de grond, knippen haar blouse open en beginnen te reanimeren en te beademen. Daar ligt ze dan, met blote borsten op de koude harde grond. "Mensonterend" schiet er door mijn hoofd. Trude overlijdt later alsnog, onderweg naar het ziekenhuis. Zonder het vertrouwde personeel of haar jongens bij zich. Reflectie Ik ben het nooit vergeten. Als team vroegen we ons af; hadden we moeten reanimeren? Of hadden we haar rustig moeten laten sterven? Moet je altijd alles uit de kast halen om het leven te verlengen? Hadden we af moeten wijken van het protocol en geen ambulance moeten bellen? En hoe dient de communicatie hierover met de familie dan te verlopen? Is een “altijd reanimeren,tenzij – “ beleid wel op zijn plek in het verzorgingshuis? Moet het niet andersom zijn? “Niet reanimeren, tenzij –“? Het is een discussie die op dat moment niet op zichzelf staat, maar waar landelijke aandacht voor is. Rode en groene hartjes Tegenwoordig staat er in elk zorgdossier (in ons geval met een rood of groen hartje op de eerste pagina) gelukkig heel duidelijk aangegeven of iemand wel of niet gereanimeerd wil worden. Met elke bewoner of diens familie wordt een gesprek gevoerd over de mogelijke gevolgen. Zodat er een afgewogen keuze kan worden gemaakt. Velen kiezen er nu dan ook voor om níet meer gereanimeerd te willen worden. Groene hartjes (wél reanimeren) zie ik zelden. Een vooruitgang? Ik denk het wel. Wat had ik Trude destijds toch een rustige en vooral menswaardige dood gegund, in haar eigen veilige luie stoel. Vrijdagavond. 18:30 uur
Mijn weekend is eigenlijk al lang begonnen, maar ik sla het portier van mijn auto nu pas achter me dicht op de parkeerplaats voor het woonzorgcentrum. Ik haal diep adem, vloek hartgrondig in de veilige omgeving van mijn auto en voel de tranen branden. “Het is zo oneerlijk!” Het schiet door mijn hoofd, ik kan het niet tegen houden. Er wonen hier allerlei mensen voor wie het leven lang genoeg geduurd heeft. Die zonder omhaal uitspreken dat het mooi geweest is. Maar voor Fanny niet. Fanny wil leven! Ze heeft nog zoveel te doen, ze geniet nog zo van alle kleine dingen. Maar de kanker haalt haar in. Het is te laat. Ik was te laat. Nog één keer naar zee Ik voel me schuldig. Vorige week ging ik met een groep bewoners een dagje uit. Met een grote rolstoelbus naar Bergen aan zee. Het was een prachtige dag, iedereen genoot. Fanny had zich opgegeven, maar 2 dagen voor de trip, was ik het gesprek met haar aangegaan. Ze wilde dolgraag mee, maar de lange dag zou teveel voor haar zijn. Ze kon alleen nog maar op bed liggen, was benauwd en erg moe. Ze was teleurgesteld, maar het ook met me eens dat het niet zou gaan lukken. We spraken af dat ik ging kijken of ik haar laatste wens -nog één keer naar zee- op een andere manier zou kunnen vervullen. Misschien met behulp van de Stichting Ambulancewens? Fanny’s ogen waren gaan glimmen bij het idee. Ik nam me voor dit plan te laten slagen. Drie keer opnieuw opende ik het opgave formulier op de website, maar ik had gegevens nodig van de verzorging. Gegevens waar ik niet bij kon. Ik werkte op andere locaties, stelde het regelen uit. Vanmiddag was het eindelijk gelukt. Alles was rond. Zondag zou ze gaan. Naar Zandvoort, met haar dochter en kleindochters. Opgetogen had ik het haar verteld. De tranen stonden in haar ogen. Ze was zo ontzettend blij! Vrijdagmiddag 17:30 uur Tijd om naar huis te gaan. Ik pak mijn jas, maar leg hem weer neer. Ik loop mijn kantoor uit, naar de kamer van Fanny. Met de bedoeling haar nog even een hele fijne dag te wensen zondag. Maar ook met een vreemd onderbuik gevoel. Ik móet er gewoon even heen. Als ik op haar kamer kom, schrik ik. Fanny is bleek en hapt naar adem. Ze is ontzettend benauwd. “Het spijt me lieverd” zegt ze tegen mij. “Dit kan zo niet, ik wil niet meer. Ik kán niet meer”. Ik pak haar hand. Zie dat praten haar veel energie kost. “Het is oke", zeg ik. “Geen zorgen om zondag. Als het niet gaat, dan gaat het niet. Zo simpel is het". Ze knikt dankbaar naar me. In stilte blijf ik een tijdje bij haar zitten. Woorden zijn niet nodig. Als ik op de zusterpost kom, durf ik de vraag bijna niet te stellen. Hoe schatten zij de situatie in? “Fanny gaat zondag echt niet naar zee” zegt broeder Mitch overtuigd. De moed zakt me in mijn schoenen. Zuster Janice legt me uit dat ze alle medicatie geprobeerd hebben. Er is al contact met de arts, maar het ziet er somber uit. De situatie is in een paar uur tijd ineens verslechterd. Tegen beter weten in, hopend op een klein wonder, druk ik ze op het hart pas zondagochtend te besluiten of ze het uitstapje wel of niet door laten gaan. Zondagavond, 21:30 uur. Het weekend is weer bijna voorbij. Ik ga naar bed en kijk op mijn werkmobiel om te zien wat er de komende week op mijn programma staat. Er verschijnt een WhatsAppje in mijn beeldscherm en ik krijg overal kippenvel. Wederom tranen in mijn ogen. Het is Nadia, de EVV’er van Fanny. “Hee kanjer, Fanny heeft genoten vandaag. Ze heeft haar voeten laten wapperen in de zeewind en dicht bij de zee gestaan. Het was een topdag, dankjewel.” Met speciale dank aan Stichting Ambulancewens en hun vrijwilligers. Jullie maken het uitkomen van laatste wensen heel bijzonder. Namen gefingeerd. Langzaam kan iedereen op de afdeling weer ademhalen. De zomerperiode loopt op zijn einde en de meeste mensen zijn weer terug van vakantie. Zelf heb ik er voor gekozen om pas laat in het seizoen weg te gaan. Ik leef er van tevoren erg naar toe, maar het loslaten van mijn werk valt me dit keer zwaarder dan normaal. Na een paar maanden met nauwelijks calamiteiten (zelfs met de extreme warmte niet), overlijden er binnen twee weken drie bewoners. Daarnaast worden er nog eens 4 van “mijn” bewoners in diezelfde periode in het ziekenhuis opgenomen. De actieve Mevrouw Welkoop (ik mag Adrie zeggen) zelfs met een acute hersenbloeding. Op een afdeling van zo’n 40 mensen die elkaar allemaal goed kennen heeft dit flink impact. De medebewoners leven intens mee en sommigen zijn behoorlijk van slag. Het is toch je buurman of buurvrouw. En dat is best confronterend. Dit soort pieken en dalen in intensiteit komen vaker voor, maar nu is het wel vrij extreem. Ik vrees voor wat ik aantref als ik terug kom. Wie zijn er dan nog? En in welke staat van zijn? Liggend aan het Turkse strand gaan ze door mijn gedachten. Die lieve mensen, die ik het afgelopen jaar steeds beter heb leren kennen. Die zich hebben laten kennen naar mij. Hun verdriet, angsten en zorgen met me deelden en gelukkig veel vaker nog hun blijdschap. Hoe zou het met ze gaan? Hoe is de sfeer op de afdeling? Hoe zou Adrie er aan toe zijn? Het was me nét gelukt een vrijwilligersmaatje voor haar te vinden. Ze hadden zoveel plannen samen... Ik heb ze op professionele wijze in mijn hart gesloten. Het is zó gek als ze er ineens niet meer zijn wanneer je terug komt. Geen afscheid, geen laatste groet. Je weet dat het kan gebeuren...maar toch. Ik onderdruk de neiging om mijn collega’s een WhatsAppje te sturen. “Loslaten Lau, je bent op vakantie!” zeg ik streng tegen mezelf. Gedurende de vakantie wordt het minder, maar mijn hart en hoofd blijven af en toe in strijd. Wanneer ben je betrokken en wanneer ben je té betrokken? Is het normaal dat ik me in mijn vakantie nog afvraag hoe het met cliënten gaat? Maandagochtend. Mijn eerste dag na de vakantie. Ik open enigszins bevreesd mijn mailbox en het rapportagesysteem en begin te lezen. Ik haal opgelucht adem. Het valt mee! Er is verder niemand meer overleden en alle zieken zijn inmiddels aan de beterende hand. Ik ben blij verrast en ook verwonderd. Wat zijn sommige mensen toch sterk! Als ik mijn vaste rondje over de afdeling maak, merk ik dat de bewoners mij ook gemist hebben. “Hé Laura, hoe was je vakantie? Wat fijn dat je er weer bent!”. Overal moet ik even binnen komen. Een praatje maken. Vertellen hoe het geweest is. Ik krijg een knuffel hier en een kneepje in mijn hand daar. Als ik bij Adrie binnen kom, moet ze huilen. We praten over de afschuwelijke beroerte. Ze heeft veel in moeten leveren, maar ze is er nog. Ze is blij me weer te zien en het gesprek doet haar goed. "Binnenkort kom ik weer naar de gym hoor!" zegt ze dapper. En dan weet ik dat het goed is. Die betrokkenheid. (Namen gefingeerd)mo |
In het kortLaura, 38, werkzaam in de intramurale ouderenzorg sinds 2004 als activiteitenbegeleider, dagbestedingscoach en duizendpoot in allerlei projecten. Na 3 jaar als sociaal agoog, nu teammanager zorg. Archieven
July 2023
Categorieën |